Turf, een brandstof gewonnen uit veengrond, speelde een cruciale rol in de Nederlandse geschiedenis, vooral vanaf de Middeleeuwen tot in de 20e eeuw. Nederland, rijk aan veengebieden, gebruikte turf intensief als energiebron voor huishoudens, industrieën en als exportproduct.
De winning van turf, bekend als turfwinning of vervening, begon al in de Middeleeuwen maar nam een grote vlucht in de 16e en 17e eeuw. Turf was in deze periode een van de belangrijkste energiebronnen van het land, vergelijkbaar met de rol van olie vandaag de dag. Vooral in het noorden en westen van Nederland werden uitgestrekte veengebieden afgegraven, wat leidde tot de vorming van vele plassen en meren, zoals het Zuidlaardermeer en de Loosdrechtse Plassen en het Haarlemmermeer.
De turfwinning had niet alleen invloed op de energievoorziening maar ook op het landschap en de economie. Hele regio’s zoals Drenthe, Overijssel, en delen van Friesland en Holland werden getransformeerd door de vervening. Kanalen werden gegraven voor het transport van de turf, wat indirect bijdroeg aan de verbetering van de waterhuishouding en transportinfrastructuur.
Naarmate de 20e eeuw vorderde, nam het belang van turf af door de opkomst van andere energiebronnen zoals steenkool en aardgas. Desondanks blijft de invloed van de turfwinning zichtbaar in de Nederlandse landschappen, plaatsnamen en cultureel erfgoed, getuigend van een tijd waarin turf een sleutelrol speelde in de samenleving.
Ook in Lisserbroek werd veel turf gewonnen. Het Turfspoor fungeerde als belangrijke transportverbinding van het turf naar de omliggende steden en dorpen.